Zimmermannia liebwerdella (Zimmermann, 1940)
beukenbastmineermot
op Fagus, Quercus
parasiet
Larve in een oppervlakkige gang in de gladde bast van de stam of een dikke tak. De gang kronkelt, maar verloopt hoofdzakelijk in verticale richting. Voorkeur voor door de zon beschenen zijde van de stam. Verpopping buiten de mijn, in een roestbruine cocon.
waardplanten
Fagaceae, oligofaag
De soort is nog nooit uit eik gekweekt, maar er zijn toch zeer veel aanwijzingen dat ook dit een waardplant is.
fenologie
De larve leeft een of twee jaar, afhankelijk van het lokale klimaat; verpopping in mei-juli.
verspreiding binnen Europa
larve
Zeer slank, geel, kop bruin; geen ventrale platen (Johansson ea, Gustafsson & van Nieukerken)
synoniemen
Ectoedemia liebwerdella.
literatuur
Baldizzone (2004a), Baldizzone & scalercio (2018a), Bengtsson (2008a), Buhr (1964b), Corley, Marabuto, Maravalhas ao (2008a), Gustafsson & van Nieukerken (1990a), Johansson, Nielsen, van Nieukerken & Gustafsson (1990a), Klimesch (1953a), Laštůvka & Laštůvka (1997a, 2005a, 2009b), Maček (1999a), van Nieukerken (1985a, 1986a), van Nieukerken, Laštůvka & Laštůvka (2004a, 2006a, 2010a), van Nieukerken, Zolotuhin & Mistchenko (2004a), Prick, Schreurs, Lambers & Dahl (2020a), Steurer (1988a), Szőcz (1977a, 1978a, 1981a).