Cronartium quercuum (Berkeley) Miyabe, 1899den-en-eikenroest
op Pinus
gal
aecidia vormen tot 30 cm grote, blaasvormige korsten op de takken, schors, of kegels. Het peridium valt in vezels uiteen. Sporen 25-50 x 15-23 µm, grofwrattig.
spermogonia, aecia
Pinaceae, monofaag
Pinus densiflora, sylvestris, virginiana….
op Quercus
gal
uredinia aan de bladonderzijde, 0.25 mm grote, gele bultjes met een centrale pore; sporen 20-32 x 14-20 µm, bestekeld. Teliosporen (in Europa uiterst zeldzaam) elliptisch, 26-60 x 10-23 µm, aan elkaar verklevend, worden als een draadje van enkele mm naar buiten geperst.
uredinia, telia
Fagaceae, oligofaag
Quercus coccifera, dalechampii, ilex, petraea, palustris robur, rubra.
Buiten Europa ook op Castanea, Fagus.
synoniemen
Uredo quercus Brondeau, 1830.
opmerkingen
De telia-bundels worden vaak geparasiteerd door de hyperparasitaire schimmel Cladosporium uredinicola.
literatuur
Bahcecioglu & Kabaktepe (2012a), Brandenburger (1985a: 63), Ellis & Ellis (1997a), Gäumann (1959a), González-Fragoso (1925a), Henderson (2004a), Klenke & Scholler (2015a), Moricca, Ragazzi, Mitchelson & Assante (2001a), Negrean (1997a), Termorshuizen & Swertz (2011a), Vanderweyen & Fraiture (2007a), Wilson & Henderson (1966a), Woods, Stringer, Evans & Chater (2015a).