Puccinia drabae Rudolphi, 1829
op Draba
gal
geen waardwisseling, uitsluitend telia, die zich vooral bevinden in de bloeiwijze, zelfs op de hauwen. Ze zijn lang door de epidermis bedekt en ogen dan als een grijze blaar; uiteindelijk bruin en poederig. De sporen zijn geelbruin, tweecellig met een duidelijke insnoering, de wand is gelijkmatig van dikte, bestekeld. De steel is teer, kleurloos, afvallend.
waardplanten
Brassicaceae, monofaag
Draba aizoides, cacuminum, cinerea, corymbosa, crassifolia, daurica, dubia, fladnizensis, incana, lactea, lasiocarpa, nemorosa, nivalis, norvegica.
literatuur
Brandenburger (1985a), Buhr (1964b), Gäumann (1959a), González Fragoso (1924a), Hagen (1941a), Klenke & Scholler (2015a), Kropp, Hansen, Wolf ao (1997a), Mayor (1971a).